Een Belg en een Nederlander vinden een granaat in de Westhoek…

Zegt die Nederlander: “O O.”

“Nee Nee,” zegt de Belg, “het is een CTE.”

Niet alleen oorlogshandelingen, maar ook politieke beslissingen uit het verleden bepalen hoe we dagelijks te werk gaan in de explosievenopsporing. De beslissing van Nederland om neutraal te blijven tijdens de Eerste Wereldoorlog, bijvoorbeeld. Die heeft ook vandaag nog tot gevolg dat we in België anders werken dan in Nederland.

Nederland lag niet op het oorlogspad van het Duitse leger richting Frankrijk, en het kon in 1914 dus neutraal blijven. Militair gezien was Nederland immers niet opgewassen tegen grootmachten als Duitsland, Engeland en Frankrijk, en neutraliteit was ook de beste manier om haar kolonies veilig te stellen. Voor België was neutraal blijven geen optie, er moest een keuze worden gemaakt: het Duitse leger doorlaten of tegenhouden. Het werd tegenhouden, en zo werd België meegesleurd in de eerste industriële oorlog, één van de gruwelijkste oorlogen ooit.

Luchtfoto van Passendale na de strijd in 1917: heel zwak zijn de contouren en de belangrijkste straten nog te zien.
Australische soldaten in de loopgraven rond Ieper, 1915.

De vooruitgang van het Duitse leger stagneerde in de Westhoek, een klein stukje onbezet België waar de volgende 4 jaar een loopgravenoorlog zou worden uitgevochten.

Generaals hadden hun strategieën nog niet aangepast aan de nieuwste wapens, en soldaten werden bij de duizenden de dood ingejaagd. ’s Werelds allereerste gifgasgranaten werden er toen ook gebruikt, met nog meer gruwel tot gevolg.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog had iedereen tenminste al één lesje geleerd: geen gifgas meer. En hoewel alle partijen chemische wapens in hun arsenaal hadden liggen werden ze niet gebruikt.

Daarom vind je in Nederland geen toxische munitie. Daarom spreken Belgische opsporingsexperts over Conventionele en Toxische Explosieven (CTE), terwijl het in Nederland gaat over Ontplofbare Oorlogstuigen (OO), of – niet zo lang geleden – over Conventionele Explosieven (CE).

Logischerwijs leidt dit ook tot verschillen qua manier van werken in beide landen.

  • De kennisvereisten voor een opsporingsdeskundige in België zijn uitgebreider dan in Nederland: alle munitiestukken uit WO I, toxisch of conventioneel, moeten gekend zijn.
  • Van sommige munitiestukken is extern niet waar te nemen of ze toxisch zijn of niet, dit vereist specifieke werkmethodes.
  • Toxische munitie mag niet worden opgeslagen in een explosievencontainer of VTVS. Lekkende toxische munitie in een afgesloten ruimte kan immers erg gevaarlijk zijn. Ook dit vereist specifieke werkmethodes.
  • Lekkende toxische munitie in de bodem besmet de omliggende grond. Dit vereist alweer specifieke werkmethodes.
  • Een Belgische opsporingsdeskundige mag nooit “O O” zeggen.

Zo gaat Bom-Be veilig te werk, in België en in Nederland.